door Pro Dienstencheques - 5 maanden 2 weken ago

Dienstencheques worden massaal gebruikt in België. Meer dan 150.000 mensen werken in deze sector en meer dan 1,2 miljoen gezinnen maken er gebruik van. Het dienstenchequestelsel werd in 2004 opgestart met een aantal specifieke doelstellingen zoals het creëren van werkgelegenheid voor kortgeschoolde, vandaag vooral vrouwelijke, werknemers. Daarnaast bestrijdt het ook zwartwerk en moet het een gezonde worklife-balans bewaren. Tot slot moet het ondersteuning bieden voor alle mogelijke vormen van gezinnen. 

En alle studies zijn het er vandaag over eens: de originele doelstellingen van het systeem werden ruimschoots gehaald. Ze werden zelfs overschreden en de maatschappelijke terugverdieneffecten zijn enorm.  Een succesverhaal zou je denken.  En toch gaat de sector al geruime tijd door zwaar weer.  Het rommelt in de machinekamer van het dienstenchequesysteem en de krachtige motor die het systeem is geworden sputtert.  De spanningen in de dienstenchequesector staan vandaag volop in de aandacht en zijn alomtegenwoordig in de media.  In deze blog leggen we uit wat er nu precies aan de hand is.  

Reeds verschillende stakingen binnen de dienstenchequesector

Afgelopen jaren waren er verschillende stakingen in de sector van de dienstencheques.  In 2022 kwamen de sociale partners tot een akkoord na lange en zeer moeilijke onderhandelingen en verschillende stakingsacties. Maar ook de loononderhandelingen in de periode 2019-2020 verliepen reeds uiterst moeizaam.  8 januari 2020 werd zo een trieste mijlpaal: voor het eerst sinds de invoering van het systeem in 2004 legden de huishoudhulpen het werk neer.

Deze week, op 7 februari 2024, werd er opnieuw gestaakt in de sector. We zoomen eerst in op de huidige actie en gaan vervolgens op zoek naar wat nu eigenlijk deze blijvende impasse veroorzaakt.


Het ontstaan van het huidige conflict in de sector van de dienstencheques?

De huidige impasse kent een zeer lange aanloop. Eigenlijk zijn de spanningen, die ontstaan zijn bij het sluiten van het laatste sectorale loonakkoord, nooit echt verdwenen.  

Kort na het sluiten van het sectoraal akkoord ontstond er discussie over de opleidingen voor nieuwe startende huishoudhulpen. Het is daar dat het conflict van vandaag werd geboren.

In 2005 werd in de dienstenchequesector een Sociaal Fonds opgericht.  Dit fonds wordt gefinancierd door de werkgevers uit de sector die via jaarlijkse bijdragen het Fonds voorzien van werkingsmiddelen.  Met deze werkingsmiddelen zorgt het Sociaal Fonds enerzijds voor financiële ondersteuning van de dienstenchequewerknemers. Dit in de vorm van bijvoorbeeld de eindejaarspremie en de syndicale premie voor de werknemers die bij een vakbond zijn aangesloten.  Anderzijds vloeit ook een stuk van deze middelen terug naar de dienstencheque-ondernemingen. Dit is financiële ondersteuning die onder bepaalde voorwaarden wordt toegekend voor het organiseren van startopleidingen voor nieuwe huishoudhulpen. 

De vakorganisaties zijn vragende partij om de vastgelegde voorwaarden voor die financiële ondersteuning voor de startopleiding te wijzigen.  Alternatieve voorstellen van de werkgevers om deels tegemoet te komen aan de vraag van de vakbonden leidden echter niet tot een akkoord.  In januari 2023 beslisten de vakbonden, die samen met de werkgevers het Sociaal Fonds besturen, om de financiële ondersteuning van de startopleidingen eenzijdig te blokkeren.  Deze blokkering heeft echter een behoorlijke financiële impact voor een dienstenchequebedrijf.  Dienstenchequebedrijven betalen tot op vandaag elke startopleiding nog dubbel. Eenmaal aan de opleidingsorganisatie en eenmaal in bijdragen aan het Sociaal Fonds die wel nog steeds worden betaald door elk bedrijf.  


Het conflict escaleert na inspecties rond welzijn

In Januari 2023 stelde de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg onaangekondigd de resultaten voor van een inspectieronde bij dienstenchequebedrijven in 2021 en 2022.    In het rapport werd melding gemaakt dat er bij de 175 gecontroleerde bedrijven maar liefst 159 schriftelijke waarschuwingen werden opgemaakt.  De voornaamste inbreuken zijn:
 Het ontbreken van de verplichte (deel)risico-analyses, het ontbreken van een medisch onderzoek voorafgaandelijk aan de aanwerving 
Het ontbreken van een (twee)jaarlijks medisch onderzoek voor alle werknemers
Het niet uitvoeren van een klantenbezoek door iemand van de hiërarchische lijn voorafgaandelijk aan de eerste dienstverlening bij een nieuwe klant.

Het rapport sloeg in als een bom. Zowel de werkgeversfederaties als de vakbonden waren geschokt door de bevindingen.  De vakbonden reageerden furieus. De bedrijven spelen volgens hen met de gezondheid van de werknemers en treden de welzijnswet met de voeten.  

De werkgeversfederaties waren echter compleet verrast door het rapport omdat de inspectiediensten plots een ander standpunt innamen dan voorheen. Risicoanalyses voor alle mogelijke risico’s verbonden aan de uitvoering van het werk zijn verplicht en stelden ze niet ter discussie. Deze analyses evalueren namelijk de risico’s die aan de job zijn verbonden.  Deze risicoanalyse en de genomen maatregelen worden vervolgens geëvalueerd. Dit gebeurt door de externe dienst voor preventie en bescherming van de werknemer en de arbeidsgeneesheer. Die beslissen op basis van deze analyse of er een restrisico aanwezig is. Vervolgens kijken ze of een voorafgaandelijk en periodiek medisch onderzoek vereist is.  Dit alles wordt vervolgens voorgelegd aan het Comité voor Preventie en Bescherming van de Werknemer in elke onderneming.   

In het rapport oordeelde de inspectiedienst dat voorafgaandelijk medisch onderzoek vereist is, ongeacht het advies en oordeel dat de Externe Dienst en de arbeidsgeneesheer hierover gaven.  Dit betrof een volledig nieuw standpunt, aangezien dit in de vele controles voor 2021 nooit door de inspectiediensten werd aangehaald.  In 2014 stelde een afdelingshoofd van de afdeling regionaal toezicht van de FOD WASO zelfs dat een voorafgaandelijk en medisch periodiek toezicht niet verplicht is voor de dienstenchequesector.  

Ook het verplichte klantenbezoek bij elke nieuwe klant kwam voor 2021 nooit ter sprake. Meer zelfs, in de brochure ‘Wegwijs in werken in het stelsel van de dienstencheques’, dat in 2004 door de FOD WASO zelf werd verspreid, stelt het zelf expliciet dat een klantenbezoek en risicoanalyse ten huize van elke nieuwe klant onhaalbaar is. Daarom moet er worden ingezet op vorming en sensibilisering van werknemers en klanten. 

De werkgeversfederaties konden daarom ook niet akkoord gaan met de vraag van de vakbonden om het rapport van de FOD WASO volledig te erkennen en de verplichtingen uit het rapport na te leven. Ze kunne ook geen positief advies geven aan de intrekking van de erkenning van bedrijven die de regels uit het rapport niet naleven. De vakbonden reageerden opnieuw woest en schorsten het sectorale sociale overleg op 10 maart 2023 op tot de werkgevers aan hun eisen tegemoet zouden komen. 


Geen dialoog, geen oplossingen

Zonder dialoog komen er natuurlijk geen oplossingen of een beter begrip van de wederzijdse standpunten. De werkgeversfederaties werkten alternatieve voorstellen uit rond de welzijnsproblematiek en de middelen voor de startopleidingen. Ze wilden het sociaal overleg hernemen om deze te bespreken. De vakbonden stelden echter dat er eerst stevige tegemoetkomingen moesten gebeuren in het welzijnsdossier vooraleer er terug aan tafel kon worden gezeten. 

Het overleg bleef dus opgeschort en korte momenten van samenkomst rond specifieke dossiers zorgden niet voor een opening om het sociale overleg te hernemen.  De impasse bleef groot.


Sectorale CAO’s worden opgezegd waardoor er stakingen ontstaan

Zonder dialoog en communicatie verharden standpunten vaak.  Eind december zegden de werkgeversfederaties eenzijdig twee eerder gesloten sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten op.  Onafhankelijk van deze actie zelf is de wijze waarop dit gebeurde minstens gebrekkig. Dit via een korte aangetekende brief zonder enige voorafgaandelijke communicatie, aankondiging of kadering aan de vakbonden.

Het betreft enerzijds de CAO rond de toeslag rond economische werkloosheid.  Het opzeggen van deze CAO heeft echter geen impact, aangezien de bepalingen en afspraken die erin waren opgenomen ook waren opgenomen in wettelijke bepaling. Deze waren bovendien achterhaald door nieuwe wetgeving. Een nieuwe wettelijke bepaling verplicht werkgevers immers tot het betalen van nog eens 5 euro extra per dag economische werkloosheid vanaf 1 januari 2024.  Hierdoor is er dus een wettelijke verplichting ontstaan van 7 euro toeslag per dag economische werkloosheid terwijl de CAO nog steeds sprak over 2 Euro.  Deze CAO was dus achterhaald en werd daarom opgezegd.

Maar daarnaast werd ook de CAO opgezegd die de eindejaarspremie en de syndicale premie bevat.  De werkgeversfederaties hebben hiervoor verschillende argumenten:

  • Splitsing van de CAO: We werkgeversfederaties zijn van mening dat deze CAO moet worden gesplitst in 2 afzonderlijke CAO’s.  Ze stellen dat de CAO Eindejaarspremie niet ter discussie staat.  Ondertussen legden de werkgeversfederaties hiertoe een nieuwe CAO voor aan de vakbonden die de eindejaarspremie behoudt onder precies dezelfde voorwaarden als voorheen, maar dus afzonderlijk van de syndicale premie
  • Dwingen tot dialoog: Door het opzeggen van de CAO’s worden de sociale partners gedwongen terug in dialoog te gaan over het opmaken van nieuwe CAO’s.
  • Deblokkering van de middelen voor startopleidingen: De middelen voor het opleiden van nieuwe medewerkers zijn nog steeds geblokkeerd.  Door het opzeggen van de cao-eindejaarspremie en syndicale premie, willen de werkgeversfederaties eigenlijk vooral de syndicale premie viseren en de deblokkering van de middelen voor de startopleiding forceren
  • Sociale vrede: De huidige CAO voor syndicale en eindejaarspremie is een CAO van onbepaalde duur. Dit is uniek, want in de meeste sectoren wordt de syndicale premie telkens afgesproken voor bepaalde duur en is deze afhankelijk van het sociaal klimaat in de sector. De werkgeversfederaties willen ook voor de dienstenchequesector de syndicale premie opnieuw verbinden aan sociale vrede, na het afsluiten van een akkoord.
  • Financiële situatie van het Sociaal Fonds: Door de recent gesloten sectorale akkoorden die de syndicale premie verhoogden en het recht op een eindejaarspremie hebben uitgebreid, zijn de uitgaven van het Sociaal Fonds groter geworden dan de inkomsten. Om de financiële gezondheid van het Sociaal Fonds op lange termijn te waarborgen moet er dus worden gezocht naar oplossingen om dit evenwicht te herstellen. Het opzeggen van deze CAO zorgt ervoor dat deze oplossingen en het evenwicht zal moeten worden aangepakt in het sociaal overleg.

Het eenzijdig opzeggen van CAO’s is ongezien en zeker niet gebruikelijk in het sociale overleg.  Deze demarche van de werkgeversfederaties zet dan ook bijzonder kwaad bloed bij de vakbonden. Ze zijn dan ook de rechtstreekse aanleiding voor de huidige nieuwe golf van acties.  De vakbonden eisten logischerwijs de intrekking van de opzeg van de CAO’s en kondigen een reeks van acties aan. 

De standpunten verharden zich vandaag nog verder.  Met de aankondiging van de vakbonden dat ze actie zullen voeren bij de aandeelhouders thuis wordt echter een ‘rode lijn’ overschreden.  De aandeelhouders van verschillende dienstenchequebedrijven worden persoonlijk aangepakt. Hun namen en woonplaatsen werden gepubliceerd op een website en er wordt opgeroepen om acties te organiseren op hun persoonlijke privéadressen.  'De aandeelhouders moeten weten dat ze vroeg in de ochtend gewekt zullen worden en dat we naar hen thuis zullen gaan' zo viel te lezen in de media.   Dit gaat natuurlijk te ver, aan de persoonlijke levenssfeer (familie, kinderen,… ) mag nooit worden geraakt. Zeker niet als men sociaal overleg naar waarde schat en het zijn rol wil laten spelen in de toekomst.


Krijgen de huishoudhulpen dan straks geen eindejaarspremie?

Ja en nee.  
De opzegperiode van de CAO loopt tot 30/06/2024.  De huishoudhulpen die vandaag aan de slag zijn zullen hun eindejaarspremie voor 2024 gewoon uitbetaald krijgen. Om recht te hebben op de eindejaarspremie in 2024 moet de huishoudhulp aan de slag zijn tussen 01/07/2023 en 30/06/2024.  Dus alle huishoudhulpen die op 30/06/2024 aan de slag zijn en bij hun werkgever blijven, zullen hun eindejaarspremie ontvangen voor 2024 volgens de modaliteiten van de huidige CAO.  Sterker nog: Alle huishoudhulpen die op 30/06/2024 in dienst zijn bij een werkgever zullen zolang ze bij deze werkgever in dienst zijn recht hebben op hun eindejaarspremie. Een sectorale CAO heeft immers ‘doorwerking’ in de individuele contracten van elke huishoudhulp. Dat wil zeggen dat de bepalingen van de CAO deel worden van de individuele arbeidsovereenkomst van een huishoudhulp. Met andere woorden: de eindejaarspremie is eigenlijk deel van de arbeidsovereenkomst van elke huishoudhulp die tijdens het bestaan van deze CAO een arbeidsovereenkomst heeft. Het Sociaal Fonds is verplicht deze verder uit te betalen aan deze werknemers.

Voor de werknemers die na 01/07/2024 starten bij een werkgever ligt dat natuurlijk anders. Voor hen bestaat er geen sectorale CAO rond de eindejaarspremie die van toepassing is en die heeft dus ook geen doorwerking in hun individuele arbeidsovereenkomst.  Doordat de voorwaarde voor een eindejaarspremie luidt dat de werknemer aan de slag is tussen 01/07/2023 en 30/06/2024, had iemand die op 01/07/2024 start sowieso geen recht op een eindejaarspremie in 2024 bij haar nieuwe werkgever.  Het is echter wel zo dat er, zonder nieuwe sectorale CAO, geen recht is op een eindejaarspremie eind 2025.  

Dit betekent dus dat de eindejaarspremie gegarandeerd is voor alle werknemers die bij hun huidige werkgever blijven, voor alle werknemers die opstarten vanaf 01/07/2024 dreigt er een probleem voor de eindejaarspremie eind 2025.

Dit betekent dus dat de vakbonden en de werkgeversfederaties tot eind 2025 de tijd hebben om een degelijke oplossing uit te werken om uit dit sociaal conflict te raken. 


Maar hoe kunnen dergelijke impasses dan worden voorkomen?

De rendabiliteit van de sector staat zwaar onder druk. Verschillende organisaties, studies en rapporten kaartten al meermaals deze problematiek aan. Zo blijkt uit verschillende rapporteren dat meer dan de helft van de bedrijven in de sector verlies maakt.  In september 2023 trokken de werkgeversfederaties nog stevig aan de alarmbel.  In een gemeenschappelijke persconferentie vroegen ze om een verhoging van de inruilwaarde van de dienstencheques met maar liefst 5 euro.  Met deze 5 euro extra zou er volgens de werkgeversfederatie en oplossing mogelijk zijn op vlak van de verloning van de huishoudhulp, het welzijn en omkadering van de huishoudhulp en de rendabiliteit van de bedrijven. 

De overheid bepaalt namelijk de inkomsten van de ondernemingen aangezien zij bepalen hoeveel de inruilwaarde van een dienstencheque bedraagt. Naast de loonkost van de werknemer, moeten de dienstenchequebedrijven echter ook het vakantiegeld, het gewaarborgd loon bij ziekte en de algemene kosten voor het kantoorgebouw en het secretariaat betalen. Dit zet een enorme druk op de marges en biedt bedrijven weinig ruimte om aanpassingen door te voeren.

En eigenlijk waren de sociale partners bij de laatste sectoronderhandelingen zich bewust van het feit dat ze samen zouden moeten werken om tot oplossingen te komen en de politiek te dwingen tot actie. In de inleidende tekst van het sectoraal akkoord werd hier ook in een gezamenlijke verklaring expliciet naar verwezen.  Ondanks deze intentie kiezen de sociale partners vandaag echter opnieuw om zich te laten opsluiten in het sociale overleg. Ze verliezen zich in het conflict in plaats van gezamenlijk stappen te ondernemen richting de beleidsmakers.


Maar waar moeten die extra middelen dan vandaan komen?

De dienstencheques nemen vandaag al een enorme hap uit het overheidsbudget.  Het verhogen van de overheidsbijdrage lijkt dus geen eenvoudige zaak. Bovendien dragen zowel gebruikers als niet-gebruikers van het systeem hier indirect aan bij. Er moet worden gestreefd naar een model dat fair is voor alle partijen. Dit zijn in de eerste plaats de huishoudhulpen, de gebruikers en de bedrijven maar ook de overheid.

Een dienstencheque kost een gezin vandaag 9 euro. Gezinnen kunnen hiervan in Vlaanderen nog eens 20% terugkrijgen via hun belastingbrief. Dit wil zeggen dat een gezin slechts 7,2 euro per dienstencheque betaalt. Hier ligt natuurlijk zowel het probleem als de oplossing.  

De druk op de rendabiliteit in de dienstenchequesector heeft ertoe geleid dat bijna alle dienstenchequebedrijven vandaag reeds extra bijdragen vragen aan de klanten. Meestal eerder bescheiden bijdragen en in alle kleuren en vormen (abonnementen, productenverkoop, tarief per uur, …)

Hiermee is het dan ook duidelijk waar die extra middelen te vinden zijn. In een verhoging van de prijs voor de gebruikers. Deze ligt op dit moment veel te laag waardoor er geen marge is voor de dienstenchequebedrijven om de loonvoorwaarden van de huishoudhulpen aanzienlijk te verbeteren, de omkadering te versterken en het welzijn van de huishoudhulpen te verhogen. De belangrijkste oplossing ligt dus waarschijnlijk in een debat over een prijsstijging van de dienstencheque.